aardrijkskunde buiteNLand

Aardrijkskunde P.W. HFST 3 (§1/6)

 

§ 1: verschil in landschappen

Een berg:

  • van 0 tot200 meter       = laagland
  • van 200 tot500 meter   = heuvelland
  • van 500 tot1500 meter= middelgebergte
  • 1500 en hoger                = hooggebergte

Het reliëf= het hoogteverschil

Hoge bergen in europa, vooral in: *Spanje/Portugal

                                                    *Italië

                                                    *Turkije 

                                                    *de Alpen (Oostenrijk enz.)

                                                    *Griekenland

                                                    *Zweden/Noorwegen

                                                    *Tsjechië en omliggende landen

Laaggelegen gebieden zijn het dichtstbevolkt, vooral in de buurt van zeeën en rivieren, en omdat het laagland gemakkelijk in te richten is. De landen met veel bergen meestal niet, omdat die dus niet gemakkelijk in te richten zijn en het klimaat is vaak ongunstig (boven in de bergen is het meestal er koud).

 

§ 2: verschil in klimaten

Het Europese klimaat wordt bepaald door 3 factoren:

  1. de geografische breedteligging: europa ligt op c.a. op gematigde breedte.
  2. de overheersende windrichting: het waait bijna altijd vanuit het westen
  3. het reliëf: bergen hebben veel invloed op het weer.

Als je van oost naar west gaat, merk je dat het zeeklimaat in het westen veel meer invloed heeft dan in het oosten.

Als je van noord naar zuid gaat, merk je dat het in het zuiden veel warmer is (door de evenaar) en in het noorden veel kouder (door de Noordpool).

§ 3: verschil in bevolkingsdichtheid

 De drie zones in Europa:

  • West-Europa is zeer dichtbevolkt. In de landen: (midden) Engeland, Nederland en Duitsland is het het dichtstbevolkt.
  • Zuid-Europa is redelijk dichtbevolkt, vooral langs de kust en de riviervlaktes, zoals die van de Po en de Rhône.
  • Noord- en Oost zijn minder dichtbevolkt. Hier neemt de bevolking af en in West-Europa juist aan.

Als je de bevolkingsspreiding wil verklaren, moet je hierop letten:

  • De natuurlijke omstandigheden. Soms zijn gebieden te koud of bergachtig om te wonen.
  • De bestaansmogelijkheden van een gebied.  In industriegebieden liggen veel steden en zijn dus dichtbevolkt. In de gebieden waar mensen in de landbouw werken zijn dunbevolkt (een boer heeft veel ruimte nodig). Maar veel boeren gaan in de stad wonen en er ontstaan dorpen waar bijna niemand meer woont.

 

§4: arm en rijk in Europa

 Noord en west Europa is veel rijker dan oost en zuid Europa.

Mensen die werken horen tot de beroepsbevolking. De 3 hoofdgroepen:

  • Landbouw, mijnbouw en visserij
  • Industrie en bouw
  • Dienstensector

De meeste mensen in Europa werken in de dienstensector. In zuid en oost Europa zorgt de landbouw nog voor veel werk. Die landen zijn het minst welvarend. Maar dat gaat veranderen want veel Oost-Europese landen worden lid van de EU.

 

 

 

 

 

 

§5: welzijn en geluk

Welzijn = gelukkig

Welzijn kun je meten door te kijken naar:

  • Wat kunnen de mensen kopen?
  • Zijn de mensen gezond en worden ze oud?
  • Zijn de mensen goed opgeleid of zijn ze analfabeet?

In Europa zijn de mensen het gelukkigst. Ze zijn ook het rijkste. Hier worden mensen ook steeds ouder. De gelukkigste Europeanen wonen in het Noord- en West-Europa.

 

§6: verschillende culturen in Europa

Een taal is een belangrijk onderdeel van cultuur. In Europa worden 76 officiële talen gesproken. Maar dialecten en kleine talen verdwijnen steeds meer.

Een godsdienst is ook een belangrijk onderdeel van cultuur. Het christendom is er in heel Europa. Maar er zijn meerdere soorten christendom; het protestantse en het katholieke. En de islam komt er ook veel meer door migranten uit Turkije en Marokko.

 

Aardrijkskunde HFST 4 § 1 t/m 4

 

 

 

§ 1: Maraké in Tipé

 

 

 

Leer hoe je met een atlas snel kaarten op kunt zoeken.

 

 

 

§ 2: wat is cultuur?

 

 

 

Cultuur = de manier hoe een groep mensen met elkaar samenleeft.

 

voorbeelden wat bij een cultuur kunnen verschillen:    - taal

 

        - geloof

 

        - tradities

 

Cultuur is altijd aangeleerd en is altijd gebonden aan een groep. De meeste mensen uit een groep vinden het zelfde leuk, raar of normaal.

 

Cultuurelementen = dingen waar je een cultuur aan kunt herkennen.

 

Er zijn 3 verschillende groepen van cultuurelementen:

 

  1. de dingen die te maken hebben met je verstand.
    dingen zoals het geloof, en taal.
  2. dingen die te maken hebben met hoe je met elkaar samenleeft.
    zoals: wetten, familiebanden en opvoeding.
  3. de zichtbare dingen in een land.
    zoals: kleding, voedsel, kunstvormen en gebouwen.

 

Cultuurverspreiding = als de culturen zich over de wereld hebben verspreid.
hier zie je hoe de godsdienst zich heeft verspreid:

 

 

 

Kolonie = een (vaak arm) land waar een (vaak rijk) land over regeert.

 

De kolonisatie is ook een belangrijke oorzaak van cultuurverspreiding.

 

Latijns-Amerikaanse landen waren koloniën van Spanje en Portugal. Daar spreken ze dus ook Spaans en Portugees. De taal, godsdienst en andere cultuurelementen blijven lang hetzelfde, ookal zijn sommige landen geen koloniën meer.

 

Migratie is ook een belangrijke oorzaak van cultuurverspreiding, want als mensen migreren, nemen ze ook hun eigen cultuur mee.

 

 

 

§3: cultuurgebieden in de wereld

 

 

 

Cultuurgebieden = gebieden waarvan de culturen sterk op elkaar lijken, doordat ze dezelfde godsdienst hebben.

 

Plaatje van cultuurgebieden:

 

 

 

  • de islamitische wereld:

 

1. godsdienst: islamitisch

 

2. taal: Arabisch

 

3. vrouwen zijn vaak gesluierd

 

  • de westerse wereld:

 

1. bestaat uit: Europa, Noord-Amerika en Australië.

 

2. erg welvarend.

 

3. taal: meestal Engels, maar je hoort ook veel andere talen.

 

4. godsdienst: vaak het christendom.

 

* zwart Afrika:

 

1. leven in stammen. Elke stam heeft zijn eigen gewoonten en taal.

 

2. godsdiensten: christendom, islam en vooral natuurgodsdiensten.

 

3. taal: eigen taal, Engels en Frans.

 

4. het armste deel van de wereld.

 

  • de Latijns-Amerikaanse wereld:

 

1. taal: in bijna alle landen: Spaans of Portugees.

 

2. godsdienst: vooral katholiek

 

3. zien er kleurig uit

 

4. was kolonie van Spanje en Portugal.

 

  • de Oost-Europese en Rusland:

 

1. taal: meestal Slavisch, soms ook in eigen alfabet.

 

2. geloof: christen, orthodox

 

3. hoort bij de sjovet-unie, ze zijn daar niet welvarend en dus arm. Langzaam word nu elk land daar lid van de E-U, behalve Rusland.

 

  • Oost, Zuid – en Zuidoost Azië:

 

1. veel inwoners, rijst is ook het meest gegeten voedsel.

 

2. godsdienst: hindoeïsme

 

3. inChina en landen eromheen: karakters om mee te schrijven en de godsdienst is het   buddhisme.

 

Indonesië en landen eromheen: islamitische godsdienst. Erg arm.

 

Maar er zijn ook rijke landen: Thailand en China bijv.

 

 

 

 

 

§ 4: cultuurverandering

 

 

 

Cultuurvermenging = elementen van verschillende culturen worden door elkaar gebruikt.

 

Veel dingen komen uit het buitenland. Vooral uit Amerika. Dat heet: amerikanisering.

 

Dingen die zichtbaar zijn worden meestal overgenomen. Maar ook: dat geld erg belangrijk is en dat je voor jezelf op moet komen en succes moet maken. En dat gaat dan ten koten van bijv. goede familiebanden.

 

Cultuurvermenging gaat steeds sneller. Eerst duurde het eeuwen maar nu is bijv. de wii binnen een jaar een trend geworden over bijna de hele wereld.

 

Cultuur wordt dus steeds sneller overgenomen. Dat komt op 4 manieren:

 

1. migratie. Mensen migreren en ze nemen hun cultuur mee.

 

2. toerisme. Als mensen op vakantie gaan nemen ze souvenirs mee.

 

3. media. Films en tv-programma’s gaan de hele wereld over. Er zijn erg veel Amerikaanse programma’s

 

4. handel. Veel bedrijven werken internationaal. Er komen veel producten in NL die in andere landen zijn gemaakt.